De bretonse archipel ligt ongeveer 10 mijl van Fouesnant af en telt 9 grotere eilanden en een groot aantal kleinere eilandjes. Vroeger aan het continent verbonden, de archipel is verdeeld in vele stukjes, wat het moeilijk maakt om de precieze oppervlakte te meten.
Het is soms beschreven als een soort Tahiti in zuid Bretagne en beroemd voor de helderheid van het water zodat het wordt vergeleken met een lagune. Deze ruimte spreidt zich over de eilanden St Nicolas, Drénec, Bananec en Cigogne en dient als ankergrond voor pleziervaarders. Tijdens de grote getijden kan het te voet worden overgestoken en wordt het een paradijs voor mensen die graag schelpdieren rapen zoals zeeoren en palourdes.
6 eilanden zijn maar bewoond: op St Nicolas staan enkele (recente) tweede huizen bij de kweekvijver, een restaurant en een oude boerderij die nu word bezet door een duikvereniging.
De archipel is lange tijd een schuilplaats geweest voor vissers. Tijdens de 19e eeuw was de kweekvijver van St Nicolas de grootste in Frankrijk voor kreeften.
Gelegen aan het oosten van de archipel schuilt Penfret een vuurtoren en het semafoor (uitkijkpost) van de archipel. De zeilschool “école de voile des Glénans” is sinds 1952 de eigenaar van bijna het hele eiland.
Het Bananec eiland is aan St Nicolas verbonden door een zandstrook, een tombolo, die zich bij laagtij laat zien. De zeilschool van de Glénan, eigenaar van het eiland, heeft er in de jaren 60 een gebouw neergezet.
Het Cigogne eiland dankt zijn naam niet aan de vogel (een “cigogne” is een ooievaar) maar aan zijn vorm, “Seiz Kogn” betekent “zeven hoeken” in het Bretons. Herkenbaar aan zijn fort dat vanaf 1756 gebouwd werd om ankeren te verbieden aan de engelse zeerovers. Tot 80 soldaten tegelijk waren daar gebaseerd.
Saint Nicolas is het hoofdeiland. In de zomer is het vanaf Concarneau, Fouesnant of Bénodet met de boot toegankelijk en alle toeristische activiteiten vinden daar plaats. Een deel van het eiland is sinds 1974 een natuurgebied, het kleinste van Frankrijk (anderhalve hectare) om de narcis van Glénan te beschermen.
Het Loch eiland, met een voormalige boerderij en een brakke vijver is het eigendom van de familie Bolloré.
Het is het grootste eiland. Een baron probeerde in die vijver een visteeltbedrijf op te zetten. Ook moderniseerde hij de technieken om zeewier te verbranden door in 1874 een echte fabrieksoven te laten bouwen.
De schoorsteen van de oude fabriek voor natriumcarbonaat dient nu als dagmerk.
Bij de archipel hoort ook het schapeneiland (île aux Moutons) dat halverwege tussen het vasteland en het eiland ligt. In werkelijkheid is het een klein archipel dat bestaat uit het eiland zelf en de rots van Trévarec. Aan het eind van de jaren 40 werd er gevraagd om een vuurtoren op dat eiland. In 1877 begon men met de bouw en op 1 januari 1879 ging het in bedrijf. De familie Quéméré heeft er toen ongeveer 30 jaar geleefd met hun 11 kinderen zonder ook maar een dag hun werk te onderbreken. Een koe en een groentetuin waren genoeg om te overleven als de ravitaillering op zich liet wachten.
Het eiland is nu een ornithologisch reservaat waar 2 soorten sternen nestelen en een groot deel ervan is dus verboden voor publiek. Archeologische opgravingen zijn er ook gedaan en bewezen de aanwezigheid van de mens tijdens het neolithicum en de gallische periode.